Beeld je een vertrouwde verkeerssituatie in die plotseling een onverwachte wending neemt en je kennis van de verkeersregels op de proef stelt.
De situatie lijkt eenvoudig, maar het juiste antwoord zou wel eens verrassend kunnen zijn. Het merendeel komt dan ook met een foutief antwoord.
In deze verkeerssituatie zien we twee voertuigen: een rode auto en een blauwe auto. De rode auto nadert van links en geeft met zijn knipperlicht aan dat hij rechtsaf wil slaan, maar besluit op het laatste moment toch rechtdoor te rijden.
De blauwe auto staat voor een stopbord en is van plan rechtsaf te slaan. Op het moment dat de blauwe auto optrekt, gaat de rode auto ineens rechtdoor. De vraag is nu: wie maakt hier een fout?
Neem even de tijd om na te denken over deze verkeerssituatie. Wie heeft voorrang en hoe moeten de regels hier worden toegepast?
De oplossing: In deze situatie maakte de bestuurder van de blauwe auto een fout. Het essentiële element hier is het stopbord waaraan de
Er is een situatie waarin een blauwe auto stil staat.
In eerste instantie leek de rode auto van plan te zijn af te slaan, maar besloot toch rechtdoor te rijden.
De verkeersregels blijven in zo’n situatie onveranderd: de blauwe auto moet voorrang geven aan al het andere verkeer, inclusief de rode auto.
Omdat het stopbord aangeeft dat de blauwe auto moet stoppen en mag pas doorrijden wanneer al het andere verkeer, inclusief de rode auto van links, is gepasseerd.
De blauwe auto had moeten wachten om er zeker van te zijn welke kant de rode auto op zou gaan.
Deze specifieke verkeerssituatie laat zien hoe belangrijk het is om altijd de basisregels te volgen, ongeacht de signalen of onvoorspelbare acties van andere weggebruikers.